Betekenis van:
toon

toon (de ~ | meervoud tonen)
Zelfstandig naamwoord
  • manier van spreken
"een andere toon aanslaan"
"op [barse/hoge/vertrouwelijke] toon"

Hyperoniemen

toon
Zelfstandig naamwoord
  • een geluid met een bepaalde herkenbare hoogte
"Hij sloeg op de bel en deze weergalmde op heldere toon."
toon
Zelfstandig naamwoord
  • intonatie in de gesproken taal
"Een sarcastische toon."
toon
Zelfstandig naamwoord
  • een geluid met een bepaalde herkenbare hoogte
"Hij sloeg op de bel en deze weergalmde op heldere toon."
toon
Zelfstandig naamwoord
  • intonatie in de gesproken taal
"Een sarcastische toon."
toon (de ~ | meervoud tonen)
Zelfstandig naamwoord
  • speciale klank v.e. geluid; klankkleur; klankkleur; klank
"een volle/ronde toon"
"de twaalf tonen van de chromatische toonladder"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

toon
Zelfstandig naamwoord
  • klank met een vast aantal trillingen

Hyperoniemen

toon
Zelfstandig naamwoord
  • sfeer, stemming; sfeer, stemming van een kunstwerk

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Toon me je papieren!
  2. Toon me deze foto's alsjeblieft.
  3. Toon mij op de kaart waar Puerto Rico ligt.
  4. Toon mij een feit dat uw idee ondersteunt.
  5. Toon mij a.u.b. hoe ik het moet doen.
  6. Toon
  7. Breedband/toon
  8. Toon/breedband
  9. een hoge toon van
  10. 10 KHz toon
  11. Zo ja, toon dit aan:
  12. en een lage toon van
  13. Het hoorvermogen, aangetoond met een toon-audiogram, moet voldoende zijn:
  14. Zo ja, toon aan dat deze kosten blijven bestaan.
  15. Toon aan hoe de counterfactual situatie geloofwaardig is: