Betekenis van:
trap

trap (de ~ | meervoud trappen)
Zelfstandig naamwoord
  • reeks treden om omhoog/omlaag te gaan
"een steile trap"
"de trap opgaan/afdalen/aflopen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

trap (de ~ | meervoud trappen)
Zelfstandig naamwoord
  • elk v.d. woordvormen van vergelijking
"de vergrotende trap"
"de trappen van vergelijking"

Hyperoniemen

trap
Zelfstandig naamwoord
  • een verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich schuin boven elkaar bevinden
"Hij liep de trap op."
trap
Zelfstandig naamwoord
  • een vogel uit de familie ''Otididae''
"De grote en de kleine trap worden in de Lage Landen niet vaak waargenomen."
trap
Zelfstandig naamwoord
  • een schop, een stoot met de benen
"Hij gaf de bal een veel te harde trap."
trap (de ~ | meervoud trappen)
Zelfstandig naamwoord
  • stoot met de voet; stoot met de voet
"iemand een trap na geven"
"een trap krijgen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

trap (de ~ | meervoud trappen)
Zelfstandig naamwoord
  • periode in een ontwikkeling; trap in een ontwikkeling; niveau in een hiërarchie
"de drie trappen van de mystiek"
"de hoogste trap van de maatschappelijke ladder"

Synoniemen

Hyperoniemen

trap (de ~ | meervoud trappen)
Zelfstandig naamwoord
  • raketonderdeel

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Er komt iemand de trap op.
  2. Zij ging vlug de trap op.
  3. Hij ging langzaam de trap op.
  4. Tom duwde Mary van de trap af.
  5. Ze ging de trap op naar haar slaapkamer.
  6. Tom viel van de trap af en stootte zijn hoofd.
  7. Als je van de trap afvalt, ben je gauw beneden.
  8. Vertrouwen is het nemen van de eerste stap, zelfs als je niet de hele trap kunt zien.
  9. Het volk geeft de liggende een trap na
  10. Vanuit de hal kun je naar de woonkamer, de keuken en de wc, of met de trap naar boven, waar de slaapkamers en de badkamer zijn.
  11. TRAP Tonnaar
  12. Kleine trap
  13. Indische trap
  14. Grote trap
  15. Kleine Indische trap