Betekenis van:
trek
trek (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- zin in eten; trek
"trek hebben"
"trek in [een zak chips]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
trek
Zelfstandig naamwoord
- iets dat iemand karakteriseert
"Dat is echt een trekje van die familie"
trek
Zelfstandig naamwoord
- de reis die een soort afhankelijk van de seizoenen aflegt
"De trek is nog niet begonnen."
trek
Zelfstandig naamwoord
- het verhuizen of zich verplaatsen
"De trek van volkeren naar het westen van Europa"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
trek (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- wind binnenshuis; het meegezogen worden van lucht of water; beweging van lucht; stromende lucht
"er zit geen trek in de schoorsteen"
Synoniemen
Hyperoniemen
trek (de ~ | meervoud trekken)
Zelfstandig naamwoord
- keer dat je haalt; ruk
"een verhaal in grote trekken vertellen"
"in één trek"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
trek
Zelfstandig naamwoord
- wezenlijk bestanddeel van iemands karakter
"Hij vertoont steeds meer trekken van zijn vader"
"demonische trekjes"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Trek je pyjama aan.
- Ik had erge trek.
- Trek je wandelschoenen aan en laat geen tijd verloren gaan.
- Trek de stekker van de televisie eruit en doe het licht uit.
- duur van de trek;
- Bijvangst per trek
- Trek- en fruitautomaten
- Na iedere trek:
- geografische positie tijdens de trek;
- „geografische positie tijdens de trek;”
- Wisselwerking tussen trek- en stootwerk
- Eigenschappen van trek- en stootwerk
- Pers-, trek- en stansdelen van non-ferrometalen
- datum en tijdstip van de trek;
- Pers-, trek- en stansdelen van non-ferrometalen