Betekenis van:
trip

trip (de ~ | meervoud trips)
Zelfstandig naamwoord
  • tijd gedurende welke men onder invloed is van hallucinogene middelen
"een trip nemen"

Hyperoniemen

trip (de ~ | meervoud trips)
Zelfstandig naamwoord
  • tocht die men voor zijn genoegen maakt
"een trip maken/ondernemen"
"een trip naar [Hawaï]"

Synoniemen

Hyperoniemen

trip
Zelfstandig naamwoord
  • een ziekteverwekker die veel kleiner is dan een bacterie

Synoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Ze hebben hun trip vanwege Regen afgebroken.
  2. We plannen een trip naar New York.