Betekenis van:
trommen
trom (de ~ | meervoud trommen)
Zelfstandig naamwoord
- trommel
"de trom slaan/roeren/roffelen"
"(op) de grote trom slaan"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Slaginstrumenten (bijvoorbeeld trommels, Turkse trommen, xylofonen, cimbalen, castagnetten, maracas)