Betekenis van:
trommen

trom (de ~ | meervoud trommen)
Zelfstandig naamwoord
  • trommel
"de trom slaan/roeren/roffelen"
"(op) de grote trom slaan"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. Slaginstrumenten (bijvoorbeeld trommels, Turkse trommen, xylofonen, cimbalen, castagnetten, maracas)