Betekenis van:
tuinbouw
tuinbouw (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- het bedrijf van het telen van groenten, tuin- en kasvruchten en tuinbouwzaden
"de sector van de landbouw en de tuinbouw"
"in de tuinbouw (werken/zitten)"
Synoniemen
Hyperoniemen
tuinbouw
Zelfstandig naamwoord
- een bijzondere vorm van landbouw die zich toelegt op het op intensieve wijze telen van groenten, bloemen, planten, bomen, bollen of zaden
"Het Westland staat bekend om zijn tuinbouw."
Voorbeeldzinnen
- Tuinbouw = 2.01.07.01.02.
- Tuinbouw- en kwekerijproducten
- voor de land- of tuinbouw
- Voor gebruik in de tuinbouw
- Desinfectie van de bodem in de tuinbouw.
- Watersproeitoestellen voor de land- of tuinbouw
- Diensten in verband met de tuinbouw
- Het Productschap Tuinbouw is een publiekrechtelijke instantie.
- Gespecialiseerde bedrijven gemengde tuinbouw onder glas
- Akkerbouw > 1/3; tuinbouw > 1/3
- Sproeimachines voor de land- of tuinbouw
- Tuinbouw > 1/3; meerjarige teelten > 1/3
- meester in de tuinbouw („Meister im Gartenbau”);
- Bedrijven met combinaties van akker- en tuinbouw
- Vlaams Informatiecentrum over Land- en Tuinbouw