Betekenis van:
tuk
tuk
Zelfstandig naamwoord
- een korte periode van slaap
"Ik zou wel even een tukje willen doen."
tuk
Zelfstandig naamwoord
- ''Twente'': broekzak
tuk
Zelfstandig naamwoord
- korte of lichte slaap
Synoniemen
Hyperoniemen
tuk
Bijvoeglijk naamwoord
- ''~ zijn op'' iets graag hebben
"Hij was niet zo tuk op dat soort dingen."
tuk
Bijvoeglijk naamwoord
- ''iemand ~ hebben'' iemand een grappige streek geleverd hebben
"De leerlingen hadden me goed tuk vandaag."
tuk
Bijvoeglijk naamwoord
- dol; stapel; dol op; dol; verzot; gek (op); zeer gesteld op; zeer vol zijn van; met een zeer sterke geslachtsdrift
"tuk op iets zijn"
"iemand tuk nemen, hebben"
Synoniemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Slowaaks: Mliečny tuk určený na použitie pri výrobe koncentrovaného masla podľa článku 5 nariadenia (ES) č.
- Slowaaks: Mliečny tuk určený na použitie pri výrobe koncentrovaného masla podľa článku 5 nariadenia (ES) č.
- Tsjechisch: Mléčný tuk určený k použití při výrobě zahuštěného másla podle článku 5 nařízení (ES) č.
- Tsjechisch: Mléčný tuk určený k použití při výrobě zahuštěného másla podle článku 5 nařízení (ES) č.