Betekenis van:
uitblazen
uitblazen
Werkwoord
- (lucht, rook, damp, geur e.d.) door blazen naar buiten brengen
"de rook van je sigaret uitblazen"
"de laatste adem uitblazen"
Hyperoniemen
uitblazen
Werkwoord
- uitrusten
"Een weekendje uitblazen aan zee."
uitblazen
Werkwoord
- doven door te blazen
"De kaarsjes van een verjaardagstaart uitblazen."
uitblazen
Werkwoord
- naar buiten doen gaan door te blazen
"Zijn laatste adem uitblazen."
uitblazen
Werkwoord
- leegmaken of schoonmaken door te blazen
"Eieren uitblazen."