Betekenis van:
uitdoen

uitdoen
Werkwoord
  • uittrekken, afleggen
"'een trui'/'je schoenen' uitdoen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

uitdoen
Werkwoord
  • uitschakelen
"het licht uitdoen"

Hyperoniemen

uitdoen
Werkwoord
  • uitschakelen
"Hij deed het licht uit."
uitdoen
Werkwoord
  • kleding afleggen
"De stripper deed tergend langzaam haar bloesje uit."
uitdoen
Werkwoord
  • uit de grond trekken; rooien
"een boom uitdoen"
"aardappelen uitdoen"

Synoniemen

Hyperoniemen

uitdoen
Werkwoord
  • wegvegen; schoonvegen; uitvegen; uitwissen; uitvegen
"een fout uitdoen"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Kan je het licht uitdoen?
  2. Moet ik hier mijn schoenen uitdoen?
  3. Je kan maar beter het licht uitdoen voordat je gaat slapen.