Betekenis van:
uitspraak

uitspraak (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • wijze van uitspreken; wijze van uitspreken
"een correcte uitspraak"
"uitspraak met de klemtoon op de tweede lettergreep"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

uitspraak (de ~ | meervoud uitspraken)
Zelfstandig naamwoord
  • het uiten, bekendmaken van een oordeel
"de uitspraak van de rechter was niet mild"
"een scheidsrechterlijke uitspraak"

Hyperoniemen

uitspraak
Zelfstandig naamwoord
  • de ''manier waarop'' iemand een woord, zin of taal ten gehore brengt of zou moeten brengen
uitspraak
Zelfstandig naamwoord
  • een woord of zin door iemand uitgesproken
uitspraak
Zelfstandig naamwoord
  • een veroordeling in een rechtbank

Voorbeeldzinnen

  1. Zijn uitspraak geeft aan dat hij een buitenlander is.
  2. De beklaagde ging zonder aarzelen in beroep tegen de uitspraak.
  3. Uitspraak
  4. Niet-strafrechtelijke uitspraak [8]
  5. Aanhouding van de uitspraak
  6. Uitspraak van 16 mei 2002.
  7. uitspraak doen in betwiste amnestiezaken;
  8. Eindbeslissing en uitspraak van de beroepscommissie
  9. de gronden waarop de uitspraak is gebaseerd;
  10. Het Hof van Justitie is bevoegd om uitspraak te doen:
  11. Uitspraak op 10.11.2006 door het Hof van Cassatie bevestigd.
  12. Hierover heeft het gerecht echter geen beslissende uitspraak gedaan.
  13. Onschendbaarheid/opschorting van de uitspraak/uitstel van straf, waarschuwing
  14. De uitspraak is bindend voor de partijen bij het geding.
  15. HET VERZOEK OM VOLGENS DE VERSNELDE PROCEDURE UITSPRAAK TE DOEN