Betekenis van:
uitsteeksel
Voorbeeldzinnen
- De stoter wordt naar voren geduwd tot hij het te meten uitsteeksel raakt en de waarde van het uitsteeksel op de schaal kan worden afgelezen.
- Bedieningsorganen die tegelijk in de holte van de halve bol passen, worden als één uitsteeksel beschouwd.
- De minimale afrondingsstraal geldt niet als de hoogte van het uitsteeksel niet meer bedraagt dan de helft van zijn breedte en als de randen van het uitsteeksel stomp zijn (zie bijlage X, toelichting, punt 2.18).
- In dat geval is de minimale afrondingsstraal niet van toepassing als de hoogte van het uitsteeksel niet meer bedraagt dan de helft van zijn breedte en als de randen van het uitsteeksel stomp zijn.
- Dit moet eveneens gebeuren indien de hoogte van het overeenkomstig de procedure van punt 1 van bijlage VI beschreven uitsteeksel, kleiner of gelijk is aan 3,2 mm.
- De onderbeenelementen worden met het zitdeel verbonden door middel van de T-staaf tussen de knieën, die een zijdelings uitsteeksel is van de verstelbare dijstaaf.
- Aangezien bij soepele materialen de voorschriften uitsluitend van toepassing zijn op het stijve deel, wordt het uitsteeksel alleen vanaf het stijve deel gemeten.
- Het apparaat wordt zodanig op het te meten uitsteeksel geplaatst dat de halve bol met een kracht van ten hoogste 2 daN in aanraking komt met een zo groot mogelijk oppervlak van het omringende materiaal.
- de delen van deze gebieden die minder dan 3,2 mm uitsteken boven het omliggende oppervlak en stompe randen vertonen, voorzover de hoogte van het uitsteeksel niet meer dan de helft van zijn breedte bedraagt;
- In punt 5.4.2.2 vermelde bogen of verstevigingsribben die niet kunnen worden geraakt, moeten voldoen aan de voorschriften van punt 5.4.2.1 van dit reglement, met uitzondering van het voorschrift betreffende de hoogte van het uitsteeksel.
- De waarde van het uitsteeksel is de grootste van alle mogelijke variaties „y”, gemeten van het middelpunt van de bol en loodrecht op het paneel, en de variatie „x”, gemeten van het middelpunt van de bol en loodrecht op het paneel.
- Indien een uitsteeksel een onderdeel omvat van niet-stijf materiaal met een shorehardheid van minder dan 50A, dat op een stijve steun is gemonteerd, zijn de voorschriften van de punten 5.1.4 en 5.1.5 alleen van toepassing op de stijve steun ofwel moet aan de hand van tests overeenkomstig de in bijlage IV beschreven procedure worden aangetoond dat het zachte materiaal met een shorehardheid van minder dan 50A tijdens de specifieke botstest niet zal barsten en in contact zal komen met de steun.
- De punten 5.1.4 en 5.1.5 vullen elkaar aan; de eerste zin van punt 5.1.5 (d.w.z. een kracht van 37,8 daN voor het verzinken of loskomen) wordt toegepast en vervolgens punt 5.1.4 bij het verzinken tot het uitsteeksel tussen 3,2 en 9,5 mm bedraagt, of, bij het loskomen, de twee laatste zinnen van punt 5.1.5 (het oppervlak van de dwarsdoorsnede wordt gemeten vooraleer de kracht wordt uitgeoefend).
- Indien een uitsteeksel een onderdeel omvat van niet-stijf materiaal met een shorehardheid van minder dan 50A, dat op een stijve steun is gemonteerd, zijn bovenvermelde voorschriften, met uitzondering van de voorschriften van bijlage IV inzake energieabsorptie, alleen van toepassing op de stijve steun ofwel moet aan de hand van tests overeenkomstig de in bijlage IV beschreven procedure worden aangetoond dat het zachte materiaal met een shorehardheid van minder dan 50A tijdens de specifieke botstest niet zal barsten en in contact zal komen met de steun.