Betekenis van:
uitvoer
uitvoer
Zelfstandig naamwoord
- de verkoop van goederen aan het buitenland
"De uitvoer van Duitse goederen was door de lage euro flink gestegen."
uitvoer
Zelfstandig naamwoord
- het verwerkelijken van iets
"Daarmee was het overbodig geworden het plan ten uitvoer te brengen."
uitvoer
Zelfstandig naamwoord
- naar buiten gebrachte informatie vanuit een applicatie
"De uitvoer is in drie exportformaten (PDF, Excel en ASCII) beschikbaar."
uitvoer
Zelfstandig naamwoord
- een leiding die een vloeistof of gas naar buiten leidt
"De uitvoer van het afwaswater zat verstopt, wat tot een kleine overstroming leidde."
uitvoer (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- verwezenlijking
"iets ten uitvoer brengen"
Synoniemen
- realisatie
- concretisering
- effectuering
- implementering
- realisering
- tenuitvoerlegging
- totstandbrenging
- totstandkoming
- verwerkelijking
- volbrenging
- uitvoering
- implementatie
- verwezenlijking
Hyperoniemen
uitvoer (de ~)
Werkwoord
- uitvoer naar het buitenland; verkoop naar het buitenland
"invoer en uitvoer"
"de uitvoer naar [landen buiten de Europese Unie]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- De invoer was groter dan de uitvoer vorig jaar.
- Uitvoer
- uitvoer;
- Uitvoer
- uitvoer;
- Uitvoer:
- uitvoer
- „uitvoer”:
- Uitvoer
- „UITVOER”.
- UITVOER
- UITVOER
- TOTALE UITVOER
- Uitvoer 1994
- fysieke uitvoer