Betekenis van:
uitwendig

uitwendig
Bijvoeglijk naamwoord
  • zich aan de buitenkant bevindend
"Zij leed aan een uitwendige infectie."
uitwendig
Bijvoeglijk naamwoord
  • zich aan de buitenzijde vertonend of daarop betr. hebbend
"uitwendig(e) onderzoek/kneuzingen/verwondingen"
"voor uitwendig gebruik"

Synoniemen

uitwendig
Bijvoeglijk naamwoord
  • buiten iets liggend, van buiten komend

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Uitwendig verstikkingsgevaar
  2. Alleen voor uitwendig gebruik
  3. Alleen voor uitwendig gebruik.
  4. Alleen voor uitwendig gebruik
  5. Hals en nek (uitwendig): …
  6. Alleen voor uitwendig gebruik
  7. Uitsluitend voor uitwendig gebruik.”,
  8. Alleen voor uitwendig gebruik GEEN
  9. vrij van abnormaal uitwendig vocht,
  10. vrij van abnormaal uitwendig vocht,
  11. voertuigen voor wegtransport (inwendig, uitwendig en carrosseriebodem)
  12. Uitwendige, inwendige en uitwendig-inwendige rondslijpmachines met de volgende kenmerken:
  13. Alleen voor uitwendig gebruik bij pasgeboren dieren GEEN
  14. Uitwendig (diep) (> 10 cm lang op het lichaam)
  15. ontworpen om te werken zonder uitwendig vacuümsysteem, en