Betekenis van:
vaak

vaak (de ~)
Bijwoord
  • veelvuldig; slaperig gevoel; frequent
"vaak hebben"
"praatjes voor de vaak"

Synoniemen

Hyperoniemen

vaak
Bijwoord
  • vele malen
vaak
Zelfstandig naamwoord
  • de slaap
vaak
Zelfstandig naamwoord
  • vele malen

Voorbeeldzinnen

  1. Hij wordt vaak verliefd.
  2. Italianen drinken vaak koffie.
  3. We lunchen vaak samen.
  4. Ontmoet je hem vaak?
  5. Kom je hier vaak?
  6. Ik reis vaak.
  7. Ik heb vaak nachtmerries.
  8. Ga je vaak winkelen?
  9. Ik heb vaak nare dromen.
  10. We horen je vaak zingen.
  11. Klaagt Tom vaak over rugpijn?
  12. Kinderen hebben vaak een hekel aan spinazie.
  13. Mijn moeder bakt ons vaak appeltaarten.
  14. Bekende honkbalspelers worden vaak om handtekeningen gevraagd.
  15. We associëren zwart vaak met de dood.