Betekenis van:
vaart

vaart
Zelfstandig naamwoord
  • een opgebouwde snelheid
"De auto vloog met grote vaart de bocht uit."
vaart
Zelfstandig naamwoord
  • een kanaal, een bevaarbaar gemaakte watergang
"Deze vaart verbindt het dorp met de stad."
vaart
Zelfstandig naamwoord
  • het varen, het bedrijven van scheepvaart als beroep
"Hij zit op de grote vaart."
vaart (de ~ | meervoud vaarten)
Zelfstandig naamwoord
  • gegraven waterweg; kanaal; klein kanaal
"een vaart graven"
"langs de vaart"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

vaart (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • mate van voortbeweging; tempo van voortbewegen; de voortgang; relatieve snelheid; snelheid; flinke snelheid
"(veel/weinig/geen) vaart hebben"
"vaart maken"

Synoniemen

Hyperoniemen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Deze tanker vaart naar Koeweit.
  2. Als je niet weet naar welke haven je vaart, is geen enkele wind gunstig
  3. Steun aan de korte vaart
  4. Vlag (waaronder het koopvaardijschip vaart)
  5. I. Bevordering van de korte vaart
  6. tegen meer dan 15 knopen vaart;
  7. Er bestaat geen wettelijke definitie van „korte vaart”.
  8. De verklaring: Bovengenoemd schip is goedgekeurd voor de vaart
  9. Zeevervoer (kustvaart en grote vaart) en short sea shipping
  10. .9.1 Alle waterdichte deuren moeten tijdens de vaart gesloten blijven en mogen alleen tijdens de vaart worden geopend onder de in de punten 9.2 en 9.3 aangegeven voorwaarden.
  11. .9.1 Alle waterdichte deuren moeten tijdens de vaart gesloten blijven en mogen alleen tijdens de vaart worden geopend onder de in de punten .9.2 en .9.3 aangegeven voorwaarden.
  12. het vaartuig niet later dan december 1998 is opgeleverd en in de vaart gebracht, en
  13. Infrastructuur die nodig is voor de ontwikkeling van de korte vaart en de zee-/binnenvaart
  14. het vaartuig niet later dan 4 december 1998 is opgeleverd en in de vaart gebracht, en
  15. steun voor het definitief uit de vaart nemen van vissersvaartuigen door overbrenging naar een derde land