Betekenis van:
vader
Vader (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- het Opperwezen, de Schepper, de Geest waardoor en waarin alles is, zoals Hij bij monotheïsten, vooral bij joden en christenen genoemd wordt
"in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest"
"de Vader, de Zoon en de Heilige Geest"
Synoniemen
Hyperoniemen
vader (de ~ | meervoud vaders)
Zelfstandig naamwoord
- iemand die iets begint; iemand die het begin van iets legt; degene die iets heeft gesticht; grondlegger van iets
"de geestelijke vader van iets"
"de wens is de vader van de gedachte"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
vader (de ~ | meervoud vaders)
Zelfstandig naamwoord
- oude man; vader; vader; vader; vader; vader; man die kinderen heeft
"de kinderen spelen vadertje en moedertje"
"een trotse vader"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
vader (de ~ | meervoud vaders, vaderen)
Zelfstandig naamwoord
- persoon die als een vader is; ** beschermend, oud en/of wijs iemand
"vadertje Staat"
"vadertje Tsaar"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
vader
Zelfstandig naamwoord
- een mannelijke ouder
vader
Zelfstandig naamwoord
- een man binnen een gemeenschap wiens toewijding allen binnen die gemeenschap dient
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Zo vader, zo zoon.
- Zijn vader is Japanner.
- Haar vader is Japanner.
- Haar vader is groot.
- Zo is mijn vader.
- Mijn vader verwent me.
- Mijn vader is bezig.
- Mijn vader is dokter.
- Dit is mijn vader.
- Mijn vader houdt duiven.
- Mijn vader tuiniert zondags.
- Haar vader is overleden.
- Hier werkt mijn vader.
- Ken je haar vader?
- Uw vader is groot.