Betekenis van:
vak
vak (het ~ | meervoud vakken)
Zelfstandig naamwoord
- begrensde ruimte
"we zitten vanavond in vak A, dus dan hebben we goed zicht op het orkest"
"alleen in de vakken parkeren"
Hyperoniemen
vak (het ~ | meervoud vakken)
Zelfstandig naamwoord
- tak van wetenschap, kennis
"een facultatief vak"
"een moeilijk/saai vak"
Hyperoniemen
vak (het ~ | meervoud vakken)
Zelfstandig naamwoord
- door rechte lijnen begrensd vlak
"in de kruiswoordpuzzel van vorige week zat helaas een zwart vakje te weinig"
"iets in vakjes verdelen"
Hyperoniemen
vak (het ~ | meervoud vakken)
Zelfstandig naamwoord
- hokje in kast e.d.
"in een vakje"
"in de vakantie staat hij achter de kassa of vult hij de vakken van de supermarkt bij"
Hyperoniemen
Hyponiemen
vak (het ~ | meervoud vakken)
Zelfstandig naamwoord
- ambacht; vak; werk waarmee je geld verdient
"dat hoort bij de risico's van het vak"
"[opscheppen/liegen] is ook een vak"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
vak
Zelfstandig naamwoord
- beroep
vak
Zelfstandig naamwoord
- ingedeeld stuk, bijv. schap, baanvak, supportersvak
vak
Zelfstandig naamwoord
- schoolvak, leervak
Voorbeeldzinnen
- Vak
- VAK AANG.
- Vak 14
- VAK 11
- Vak D:
- (vak 31)
- Vak 10
- Vak 8
- Vak 11
- VAK 8
- „Vak 19
- Vak 1
- Vak 15
- Vak 6
- Vak 17a