Betekenis van:
vastzitten
vastzitten
Werkwoord
- onbeweeglijk gehouden worden
"Die schroef zat erg vast, maar we hebben hem uiteindelijk toch losgekregen."
vastzitten
Werkwoord
- opgesloten zitten; in de gevangenis straf ondergaan; gevangen zitten; gevangen zitten
"drie jaar vastzitten"
"vastzitten op verdenking van moord"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- De vergrendeling blijft niet goed vastzitten.
- De vergrendeling blijft niet goed vastzitten
- De vergrendeling blijft niet goed vastzitten.
- De ezel moet aan het deelstuk blijven vastzitten.
- Het deksel moet aan de borst blijven vastzitten.
- De ketting moet aan de voorvoet blijven vastzitten.
- Draag er zorg voor dat de stof niet aan de wand gaat vastzitten.
- De bessen moeten voldoende stevig zijn, voldoende goed vastzitten en zoveel mogelijk met „dauw” bedekt zijn.
- Zorg ervoor dat de wand niet oververhit raakt en dat er geen organische stof aan de wand gaat vastzitten.
- De bessen moeten stevig zijn, goed vastzitten, gelijkmatig verdeeld zijn over de rist en vrijwel geheel met „dauw” bedekt zijn.
- De bessen moeten stevig zijn, goed vastzitten en over een zo groot mogelijk oppervlak met „dauw” bedekt zijn.
- Er mag echter wel een kort, niet-houtachtig takje met enkele groene bladeren aan de vruchten vastzitten.
- De stronk moet dicht onder de aanzet van de bladeren zijn afgesneden; de bladeren moeten stevig vastzitten en het snijvlak moet glad zijn.
- Uitsnijden en uitbenen: Het achterste kniegewricht doorsnijden en lossnijden van bovenbil en platte bil door de natuurlijke naad te volgen; daarbij het peeseind aan de schenkel laten vastzitten; de beenderen (scheenbeen en spronggewricht) verwijderen.
- Voor de bepaling van het aantal ribben of delen van ribben bedoeld in onderdeel A worden slechts de ribben of delen van ribben die aan de wervelkolom vastzitten in aanmerking genomen.