Betekenis van:
verband
verband (het ~ | meervoud verbanden)
Zelfstandig naamwoord
- doek ter verbinding v.e. wond; verband
"een verband aanleggen"
"haar hand zit in het verband"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
verband (het ~ | meervoud verbanden)
Zelfstandig naamwoord
- samenhang
"dit houdt verband met het droge weer van de laatste tijd"
"de verdediging werd totaal uit verband gespeeld"
Hyperoniemen
Hyponiemen
verband
Zelfstandig naamwoord
- een strook stof om een wond e.d. mee af te dekken
"De verpleegster legde een nieuw verband aan omdat het oude helemaal vies was geworden."
verband
Zelfstandig naamwoord
- gezamelijke verandering
"Zou er een verband zijn tussen sporten en roken?"
Voorbeeldzinnen
- De naam van Darwin staat in verband met "De oorsprong der soorten".
- Verband
- Verband
- Verband
- Verband
- Verband
- Verband (*)
- Verband
- OORZAKELIJK VERBAND
- Zelfklevend verband
- OORZAKELIJK VERBAND
- CONCLUSIE IN VERBAND MET HET OORZAKELIJKE VERBAND
- Verband met andere variabelen
- Nummer en lineair verband
- het verband niet wijzigt;