Betekenis van:
vermogen
vermogen (het ~ | meervoud vermogens)
Zelfstandig naamwoord
- het kunnen; dat waartoe iem. of iets in staat is; vermogen; seksueel vermogen v.d. man
"het vermogen hebben/bezitten (om iets te doen)"
"het vermogen om (iets) te (doen)"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
vermogen
Zelfstandig naamwoord
- een kapitaal aan geld
"De buurman heeft een flink vermogen."
vermogen
Zelfstandig naamwoord
- de kwaliteiten om iets te kunnen doen
"Hij heeft niet het vermogen om leiding te geven aan die groep."
vermogen (het ~ | meervoud vermogens)
Zelfstandig naamwoord
- geldelijke middelen; geld of geldzaken; geldelijk vermogen; rijkdom in geld en bezit
"een vermogen verdienen/vergaren"
"een vermogen (bezitten) aan [huizen/auto's/aandelen]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
vermogen
Zelfstandig naamwoord
- de maat van wat iets kan verwerken of presteren; vermogen
Synoniemen
Hyperoniemen
vermogen
Zelfstandig naamwoord
- de hoeveelheid verrichte arbeid per tijdseenheid, uitgedrukt in de SI-eenheid Watt
vermogen
Werkwoord
- in staat zijn iets te bewerkstelligen
"Tegen dat virus hebben we nooit veel vermogen, maar met die nieuwe vaccinatieresultaten komt daar mogelijk verandering in."
Voorbeeldzinnen
- De mens heeft het vermogen om te spreken.
- Vermogen
- Vermogen
- VERMOGEN
- Eigen vermogen
- VERMOGEN (N)
- Nominaal vermogen.
- Warmteafgevend vermogen
- Eigen vermogen
- Vermogen (kW)
- Specifiek vermogen
- eigen vermogen;
- Eigen vermogen
- eigen vermogen,
- Eigen vermogen