Betekenis van:
verpleger

verpleger (de ~ | meervoud verplegers)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die beroepsmatig verpleegt; verpleger; verpleger

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

verpleger
Zelfstandig naamwoord
  • iemand met de opleiding tot het geven van verpleegkundige zorg

Voorbeeldzinnen

  1. Hij is geen dokter, maar een verpleger.
  2. Ik wil dokter worden, of verpleger, of leraar.
  3. voor de opleidingstitel van verpleger op universitair niveau (dyplom licencjata pielęgniarstwa): ten minste drie opeenvolgende jaren tijdens de vijf aan de afgifte van de verklaring voorafgaande jaren,
  4. voor de opleidingstitel van verpleger ter afsluiting van een hogere opleiding, afgegeven door een instelling voor medisch beroepsonderwijs (dyplom pielęgniarki albo pielęgniarki dyplomowanej): ten minste vijf opeenvolgende jaren tijdens de zeven aan de afgifte van de verklaring voorafgaande jaren.
  5. diploma van verpleger (Certificat de competențe profesionale de asistent medical generalist) met post-secundair onderwijs aan een școală postliceală — ten minste 5 opeenvolgende jaren gedurende de 7 jaar voorafgaand aan de afgifte van bovengenoemd document.
  6. Onder theoretisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde waar de leerling-verpleger de kennis, het inzicht en de bekwaamheid verwerft die nodig zijn om de algemene verpleegkundige verzorging te plannen, te verstrekken en te beoordelen.
  7. Onder klinisch onderwijs wordt verstaan dat deel van de opleiding in de verpleegkunde waar de leerling-verpleger in teamverband en in rechtstreeks contact met een gezonde persoon of patiënt en/of een gemeenschap op grond van verworven kennis en bekwaamheid de vereiste algemene verpleegkundige verzorging leert plannen, verstrekken en beoordelen.
  8. De leerling-verpleger leert niet alleen in teamverband werken, maar ook als teamleider op te treden en zich bezig te houden met de organisatie van de algemene verpleegkundige verzorging, waaronder de gezondheidseducatie voor individuele personen en kleine groepen binnen de instelling voor gezondheidszorg of in de gemeenschap.