Betekenis van:
vertrek
vertrek (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- het weggaan
"het vertrek uitstellen"
"zijn vertrek uit/naar [Brussel]"
Hyperoniemen
Hyponiemen
vertrek (het ~ | meervoud vertrekken)
Zelfstandig naamwoord
- ruimte
"een ruim/somber/eenvoudig vertrek"
Hyperoniemen
Hyponiemen
vertrek
Zelfstandig naamwoord
- een afgesloten deel van een woning
"Hij verliet het vertrek en begaf zich naar het balkon."
vertrek
Zelfstandig naamwoord
- de actie van het vertrekken of weggaan
"Zijn vertrek kwam nogal onaangekondigd."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Morgenochtend vertrek ik naar Londen.
- Ik vertrek naar Parijs morgen.
- Ik moet mij scheren voor mijn vertrek.
- Ik vertrek voor een aantal dagen.
- Hij besloot zijn vertrek uit te stellen.
- We stelden ons vertrek uit vanwege de storm.
- Ik wil je nog zien voor ik naar Europa vertrek.
- Ik zou u graag zien voor ik naar Europa vertrek.
- Daarna vertrek ik, maar dan realiseer ik me dat ik m'n rugzak bij hen thuis heb laten liggen.
- VERTREK:
- Vertrek
- Van vertrek …
- Eerste vertrek:
- Laatste vertrek:
- Vertrek — Aankomst