Betekenis van:
vies

vies
Bijvoeglijk naamwoord
  • onaangenaam
"een vies gezicht trekken"
"vies weer"
vies
Bijvoeglijk naamwoord
  • smerig; vuil; smerig; niet schoon
"vieze vlekken"
"iets vies maken"

Synoniemen

vies
Bijvoeglijk naamwoord
  • schunnig; niet eerbaar; niet zedig; schuin; obsceen; schunnig; onfatsoenlijk
"vieze moppen/praatjes"
"een vieze film"

Synoniemen

Hyperoniemen

vies
Bijvoeglijk naamwoord
  • niet goed van smaak
"pillen met een vieze smaak"
"vies eten"

Synoniemen

Hyperoniemen

vies
Bijvoeglijk naamwoord
  • smerig
vies
Bijvoeglijk naamwoord
  • 'dat roetje is vies'

Voorbeeldzinnen

  1. Het kind is vies.
  2. Mary's schoenen zijn vies.
  3. Hij is vies.
  4. Moeder was bang dat ik vies zou worden.
  5. "Je kleren worden nog vies." "Geeft niet. Ze waren toch al niet echt schoon."
  6. Statistieken over VIES
  7. het btw-informatie-uitwisselingssysteem (VIES);
  8. leveringen waarvoor vaststaat dat de via het BTW-informatie-uitwisselingssysteem (VIES) meegedeelde waarde van de intracommunautaire leveringen sterk afwijkt van de waarde die werd opgegeven voor de overeenkomstige intracommunautaire verwervingen;