Betekenis van:
vinger

vinger
Zelfstandig naamwoord
  • de breedte, de lengte of de dikte van een vinger
"Twee vingers dik"

Hyperoniemen

vinger (de ~ | meervoud vingers, vingeren)
Zelfstandig naamwoord
  • elk v.d. vijf grijporganen aan de hand
"de vinger aan de trekker hebben"
"lekker is maar een vinger lang"

Hyperoniemen

Hyponiemen

vinger
Zelfstandig naamwoord
  • beeld van de leiding of aanwijzing van een hogere macht
"God heeft hier een vinger in"

Hyperoniemen

vinger (de ~ | meervoud vingers, vingeren)
Zelfstandig naamwoord
  • (vuile) afdruk v.e. vinger; afdruk v.e. vinger
"vuile vingers"

Synoniemen

Hyperoniemen

vinger
Zelfstandig naamwoord
  • elk van de 5 gelede extremiteiten waar de hand zich in splitst

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Tom heeft in zijn vinger gesneden en het bloedt behoorlijk.
  2. Ik heb me met een mes in mijn vinger gesneden.
  3. O nee, ik heb mijn vinger per ongeluk afgezaagd! Wat nu?
  4. De lerares wees met haar vinger naar mij en vroeg me om met haar mee te komen.
  5. Het is mooi met de vinger nagewezen te worden en te horen zeggen: hij is het
  6. Vinger(s)
  7. Vinger raakt geklemd
  8. Veld 9.133: vinger view
  9. Verlies van vinger
  10. Breuk van de vinger
  11. Veld 13.013: vinger/handpalmpositie (FGP)
  12. Verlies van (deel van) vinger
  13. Lichte knelling van de vinger
  14. Handen en voeten (vinger, teen, hand, voet)
  15. Vinger komt terecht tussen rugleuning en zitvlak