Betekenis van:
vissen
vissen
Werkwoord
- op slinkse wijze vragen; iets proberen te weten te komen
"vissen naar [wat iemand gedaan heeft]"
"naar complimentjes vissen"
Synoniemen
Hyperoniemen
vissen
Werkwoord
- in het water naar iets of iem. zoeken, iets of iem. uit het water trachten te halen
Hyperoniemen
vissen
Werkwoord
- het proberen te vangen van vis
vissen
Werkwoord
- iets proberen te weten te komen, proberen iemand iets te laten zeggen
vissen
Werkwoord
- het proberen te vangen van vis
vissen
Werkwoord
- iets proberen te weten te komen, proberen iemand iets te laten zeggen
Vissen (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- één v.d. twaalf sterrenbeelden; een van de tekens van de Dierenriem
Synoniemen
Hyperoniemen
vis (de ~ | meervoud vissen)
Zelfstandig naamwoord
- deze waterdieren als voedsel
"dat is vis nog vlees"
"vis bakken/schoonmaken/koken/fileren"
Hyperoniemen
Hyponiemen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Zij kunnen vissen.
- Hij houdt van vissen.
- Zij houdt erg van vissen.
- Vissen leven in het water.
- We gaan van tijd tot tijd vissen.
- Hij ging vissen in de rivier.
- Denk jij dat vissen kunnen horen?
- Dolfijnen en walvissen zijn geen vissen.
- Denk jij dat vissen kunnen horen?
- Bill gaat om de dag vissen.
- Mijn vader heeft gisteren drie vissen gevangen.
- Ik zal de vissen in leven houden.
- We gaan van tijd tot tijd vissen.
- Lucht is voor mensen, wat water is voor vissen.
- Ik ben gisteren in de rivier gaan vissen.