Betekenis van:
vlieg
vlieg (de ~ | meervoud vliegen)
Zelfstandig naamwoord
- bepaald tweevleugelig insect
"men vangt meer vliegen met honing/stroop dan met azijn"
"ze vallen/sterven als de vliegen"
Synoniemen
Hyperoniemen
vlieg
Zelfstandig naamwoord
- tweevleugelig insect
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik vlieg morgen naar Hanoi.
- Hij zou geen vlieg kwaad doen.
- Dit is de eerste keer dat ik vlieg.
- Van een vlieg een olifant maken
- Vannacht ben ik opgewekt, alsof ik gewichtloos in de hemel vlieg.
- VLIEG- EN DIENSTTIJDBEPERKINGEN EN RUSTTIJDEN
- Beperking inzake vlieg- en diensttijden.
- Beperking van vlieg- en diensttijden.
- Beperking van vlieg- en diensttijden
- Beperkingen aan vlieg- en diensttijden en rustverplichtingen
- vlieg-/vluchtsimulatortraining en toetsing daarvan; en
- vlieg-/vluchtsimulatortraining en toetsing daarvan; en
- beperkingen aan vlieg- en diensttijden en rustverplichtingen.
- Overschrijding van vlieg- en diensttijden en/of verkorting van rustperioden.
- IFR- of nachtvluchten — Vlieg- en navigatie-instrumenten en bijbehorende apparatuur