Betekenis van:
vogel

vogel (de ~ | meervoud vogels)
Zelfstandig naamwoord
  • gewerveld dier met vleugels, twee poten, een snavel en een met veren bedekt lichaam, dat zich voortplant door eieren
"beter één vogel in de hand dan tien in de lucht"
"de vogel zingt/fluit"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

vogel
Zelfstandig naamwoord
  • een gewerveld dier (''Aves'') met twee vleugels, twee poten, een snavel en een met veren bedekt lichaam dat zich voortplant door het leggen van eieren
"Er zaten twee vogels op het dak van de schuur."
vogel
Zelfstandig naamwoord
  • een gewerveld dier (''Aves'') met twee vleugels, twee poten, een snavel en een met veren bedekt lichaam dat zich voortplant door het leggen van eieren
"Er zaten twee vogels op het dak van de schuur."

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hoe heet die vogel?
  2. Een vogel heeft vleugels.
  3. Hoe heet deze vogel?
  4. Deze vogel kan niet vliegen.
  5. Hoe noem je deze vogel?
  6. Tux is een antarctische vogel.
  7. De vogel had een gebroken vleugel.
  8. Ik droomde dat ik een vogel was.
  9. De vogel was bedekt met witte veren.
  10. Een zeldzame vogel
  11. Deze vogel leeft in Japan noch in China.
  12. Ik zag een vogel door de lucht vliegen.
  13. We zagen de vogel toen we Okinawa bezochten.
  14. Ik zou liever een vogel dan een vis zijn.
  15. Een verstandige vogel kiest zijn boom. Een wijze dienaar kiest zijn meester.