Betekenis van:
vol
vol
Bijvoeglijk naamwoord
- helemaal gevuld
"een vol glas"
"met volle mond"
vol
Bijvoeglijk naamwoord
- (van kleuren) diep, intens
"een volle kleur rood"
vol
Bijvoeglijk naamwoord
- totaal; totaal; geheel; compleet; volledig; helemaal; compleet; compleet; geheel; niet gedeeld
"met zijn volle gewicht"
"een vol uur"
Synoniemen
vol
Bijvoeglijk naamwoord
- geheel gevuld
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ik zit vol!
- Alle bussen zijn vol.
- Alle bussen zitten vol.
- Deze zaal was vol mensen.
- Een watermeloen zit vol water.
- Het heelal is vol geheimen.
- Deze wei zit vol kikkers.
- Het glas is vol melk.
- Het heelal zit vol geheimen.
- De emmer was vol water.
- Mij kamer is vol gevaren.
- Sorry, de vlucht is vol.
- Hij is nog steeds vol met energie.
- Nee, het is genoeg. Ik zit vol.
- Mijn harde schijf is bijna vol.