Betekenis van:
voorbijganger

voorbijganger (de ~ | meervoud voorbijgangers)
Zelfstandig naamwoord
  • iemand die voorbijkomt; iemand die voorbijgaat
"ze schoot een voorbijganger aan om de weg te vragen"

Synoniemen

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Een onschuldige voorbijganger werd op klaarlichte dag doodgeschoten.