Betekenis van:
voorjaar
voorjaar
Zelfstandig naamwoord
- de lente
"In het voorjaar komen nieuwe blaadjes aan de bomen."
voorjaar (het ~ | meervoud voorjaren)
Zelfstandig naamwoord
- het eerste van de vier jaargetijden, van 21 maart tot 21 juni
"het voorjaar in het hoofd hebben"
Synoniemen
Hyperoniemen
Voorbeeldzinnen
- De bruiloft zal in het voorjaar plaatsvinden.
- Deze tuin is op zijn mooist in het voorjaar.
- Voorjaar
- agrasland wordt in het voorjaar geploegd;
- Europese Commissie, economische vooruitzichten, voorjaar 2008.
- tijdelijk grasland wordt in het voorjaar geploegd;
- tijdelijk grasland wordt in het voorjaar geploegd;
- tijdelijk grasland op zandgrond wordt in het voorjaar geploegd;
- Een tussentijds verslag over deze controle moet uiterlijk in het voorjaar van 2006 bij de Commissie worden ingediend en het eindverslag uiterlijk in het voorjaar van 2007.
- Het wordt voornamelijk gebruikt als meststof vóór het planten van akkerbouwgewassen, gewoonlijk in het voorjaar.
- het vernietigen van de graszode op zand- of lössgronden gebeurt in het voorjaar.
- Uiterlijk in het voorjaar van 2006 dient Nederland een tussentijds verslag in over de controle op de vergoeding voor sluitingskosten en uiterlijk in het voorjaar van 2007 een eindverslag.
- In de Gemeenschap vindt de viruscirculatie echter hoofdzakelijk plaats in een periode van circa zes maanden (einde voorjaar/medio najaar).
- In het voorjaar van 2006 bereikten vier van de multiplexers circa 98 % van de Zweedse bevolking, de vijfde circa 50 %.
- Er zijn gemengde beleidsmaatregelen genomen op de extra aandachtsgebieden die de Europese Raad van het voorjaar 2007 in zijn conclusies heeft genoemd.