Betekenis van:
vrijgevig

vrijgevig
Bijvoeglijk naamwoord
  • gul.
"Dat is een vrijgevig persoon; hij gaf veel aan de liefdadigheidsinstantie."
vrijgevig
Bijvoeglijk naamwoord
  • edelmoedig; gul; gul; gul; vrijgevig; vrijgevig; gul
"hij is vrijgevig met [goede raad]"
"in een vrijgevige bui zijn"

Synoniemen