Betekenis van:
vrouw
vrouw (de ~ | meervoud vrouwen)
Zelfstandig naamwoord
- mens van het vrouwelijk geslacht
"een gevallen vrouw"
"een publieke vrouw"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
vrouw
Zelfstandig naamwoord
- speelkaart met een vrouwenfiguur
"Met een glimlach gooide hij de schoppen vrouw op tafel."
"De vrouw en de boer zijn in dit spel elk drie punten waard."
Hyperoniemen
vrouw
Zelfstandig naamwoord
- een volwassen vrouwelijke mens
"Die vrouw is erg mooi."
vrouw
Zelfstandig naamwoord
- de vrouwelijke partner in een huwelijk
"Op het feest werd ik aan zijn vrouw voorgesteld."
Voorbeeldzinnen
- De vrouw is dik.
- Wie is deze vrouw?
- Tom bedriegt zijn vrouw.
- Mijn vrouw is arts.
- Zijn vrouw is Franse.
- Vergelijk nooit je vrouw met een andere vrouw.
- Hier is mijn vrouw, Minna.
- Ze is een knappe vrouw.
- De mooie vrouw is vriendelijk.
- Ik hou van mijn vrouw.
- Mijn vrouw houdt van appeltaart.
- Mijn vrouw is een vegetariër.
- Zijn vrouw komt uit Californië.
- Mijn vrouw kan slecht autorijden.
- Ik hoorde een vrouw schreeuwen.