Betekenis van:
vrucht

vrucht
Zelfstandig naamwoord
  • volgroeid vruchtbeginsel van een boom of plant
"De vruchten van die bomen worden op regelmatige tijdstippen geplukt."
vrucht
Zelfstandig naamwoord
  • ongeboren jong van een dier of mens
"De vrouw ziet er niet zwanger uit, maar de vrucht is er wel degelijk."
vrucht (de ~ | meervoud vruchten)
Zelfstandig naamwoord
  • som geld dat iets opbrengt; opbrengst t.o.v. kosten; resultaten van een inspanning; geld opgebracht door b.v. verkoop
"vruchten afwerpen"
"de vrucht van zijn inspanningen"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

vrucht (de ~ | meervoud vruchten)
Zelfstandig naamwoord
  • het uitgegroeide vruchtbeginsel van een plant
"in de vrucht van een plant kunnen meerdere zaden zitten"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen


Voorbeeldzinnen

  1. De vrucht is zoet.
  2. Zijn onderzoek droeg uiteindelijk vrucht.
  3. Gewone naam van de vrucht
  4. Maximale gebruiksconcentratie van de vrucht van Morinda citrifolia
  5. Vezel afkomstig van de vrucht van de Cocos nucifera
  6. Maximale deel van de oppervlakte van de vrucht waarop het is toegestaan
  7. Cucumis Sativus is de verpulverde vrucht van de komkommer, Cucumis sativus, Cucurbitaceae
  8. De vrucht moet vrij vast zijn en het vruchtvlees mag geen ernstige afwijkingen vertonen.
  9. Vezel afkomstig van het binnenste van de vrucht van de kapok (Ceiba pentandra)
  10. netvormig fijn (niet sterk afstekend bij de algemene kleur van de vrucht)
  11. Samenstelling van puree en concentraat van de vrucht van Morinda citrifolia
  12. kleur: de vrucht moet over ten minste een derde van het oppervlak zijn kenmerkende kleur hebben.
  13. afwijkingen aan de vruchthuid of kneuzingen, op voorwaarde dat deze de vrucht niet ernstig aantasten,
  14. afwijkingen aan de vruchthuid of kneuzingen, op voorwaarde dat deze de vrucht niet ernstig aantasten,
  15. een kleine witte vlek van niet meer dan één vijfde van het oppervlak van de vrucht,