Betekenis van:
vuil
vuil
Bijvoeglijk naamwoord
- niet schoon
vuil (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- wat vuil, smerig is, niet meer gewenst
"het schuurtje ligt vol met vuil"
"met vuil gooien"
Synoniemen
Hyperoniemen
vuil (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- afval van de huishouding
"het schuurtje ligt vol met vuil"
"voor oud vuil liggen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
vuil
Zelfstandig naamwoord
- viezigheid, onreine materie
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Vuil
- Zeep helpt het vuil te verwijderen.
- De lucht in deze kamer is vuil.
- Mijn kleren waren vuil van de olie.
- VUIL
- Vuil testmonster
- Vuil (optioneel)
- Zijn vuil (olie, vet enz.)
- vuil z ml (w theelepels)
- Het hele bankbiljet is met vuil besmeurd
- Vuil versterkt de optische densiteit van eurobankbiljetten.
- niet erg vuil x ml (y theelepels)
- opgave van het gewicht van het vuil in elke subtest;
- Bij alle subtests moet hetzelfde vuil worden gebruikt.
- Het gehele eurobankbiljet is duidelijk met vuil besmeurd