Betekenis van:
wagen
wagen (de ~ | meervoud wagens)
Zelfstandig naamwoord
- soort kar op vier wielen
"met de wagen"
"het paard achter de wagen spannen"
Hyperoniemen
Hyponiemen
wagen (de ~ | meervoud wagens)
Zelfstandig naamwoord
- motorrijtuig met carrosserie op drie of meer wielen
"Zij kreeg haar nieuwe wagen maar niet ingeparkeerd."
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
wagen (de ~ | meervoud wagens)
Zelfstandig naamwoord
- bewegend deel v.e. schrijfmachine
Hyperoniemen
wagen
Zelfstandig naamwoord
- een kar
wagen
Zelfstandig naamwoord
- een auto
wagen
Werkwoord
- iets riskants ondernemen
"Er werd een poging gewaagd de rivier over te steken."
wagen
Werkwoord
- ''zich ~ '': een risico op zich laden
"Daar waagde hij zich niet aan."
Voorbeeldzinnen
- Hij heeft een buitenlandse wagen.
- Mijn vader en meneer Kimura hebben dezelfde wagen.
- Men moet het paard niet achter de wagen spannen.
- Jij bent het derde wiel aan de wagen.
- Vertel me alstublieft waar ik mijn wagen moet parkeren.
- Wagen Type
- Wagen overgenomen
- Wagen vertrokken van rangeerterrein
- Bericht wagen vertrokken
- Wagen niet overgenomen
- ontwerpeigenschappen van de wagen
- Informatie over de wagen
- Bericht wagen vrijgegeven
- Constructie van de wagen:
- Wagen aangekomen op rangeerterrein