Betekenis van:
wagen

wagen (de ~ | meervoud wagens)
Zelfstandig naamwoord
  • soort kar op vier wielen
"met de wagen"
"het paard achter de wagen spannen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

wagen (de ~ | meervoud wagens)
Zelfstandig naamwoord
  • motorrijtuig met carrosserie op drie of meer wielen
"Zij kreeg haar nieuwe wagen maar niet ingeparkeerd."

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

wagen (de ~ | meervoud wagens)
Zelfstandig naamwoord
  • bewegend deel v.e. schrijfmachine

Hyperoniemen

wagen
Zelfstandig naamwoord
  • een kar
wagen
Zelfstandig naamwoord
  • een auto
wagen
Werkwoord
  • iets riskants ondernemen
"Er werd een poging gewaagd de rivier over te steken."
wagen
Werkwoord
  • ''zich ~ '': een risico op zich laden
"Daar waagde hij zich niet aan."

Voorbeeldzinnen

  1. Hij heeft een buitenlandse wagen.
  2. Mijn vader en meneer Kimura hebben dezelfde wagen.
  3. Men moet het paard niet achter de wagen spannen.
  4. Jij bent het derde wiel aan de wagen.
  5. Vertel me alstublieft waar ik mijn wagen moet parkeren.
  6. Wagen Type
  7. Wagen overgenomen
  8. Wagen vertrokken van rangeerterrein
  9. Bericht wagen vertrokken
  10. Wagen niet overgenomen
  11. ontwerpeigenschappen van de wagen
  12. Informatie over de wagen
  13. Bericht wagen vrijgegeven
  14. Constructie van de wagen:
  15. Wagen aangekomen op rangeerterrein