Betekenis van:
want
want (de ~ | meervoud wanten)
Zelfstandig naamwoord
- handschoen
"van wanten weten"
Hyperoniemen
want (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- gereedschap gebruikt bij het vissen; snoeren v.e. vishengel; visnetten
"want schieten"
Synoniemen
Hyperoniemen
want
Zelfstandig naamwoord
- /: handschoen waarbij alle vingers, behalve de duim in één ruimte zitten
want
Zelfstandig naamwoord
- de lijnen of staalkabels die mast overeind houden (staand want), en het touwwerk om de zeilen te zetten (lopend want)
want
Voegwoord
- geeft nevenschikkend een reden aan.
"Opm.: 'want' kan niet aan het begin van de zin geplaatst worden."
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Vergeef me, want ik heb gezondigd.
- Het was zijn schuld niet, want hij deed zijn best.
- Ik ben gelukkig, want ik leer wat Nederlands.
- We gingen zonder hem, want hij was nog niet klaar.
- Ik kon niet gaan werken want ik was ziek.
- Vrees niet, want er is niets te vrezen.
- Ik herkende de leerkracht onmiddellijk, want ik had hem al eerder ontmoet.
- Soms ga ik lopend naar het werk en soms op de fiets, want ik woon heel dichtbij mijn werk.
- Lees elke dag de krant, want anders bent u niet op de hoogte van het laatste nieuws.
- "Weet jij waar mijn sleutel is? Ik zie hem nergens." "Dan kijk je zeker met je neus, want hij ligt gewoon op tafel."
- Ik hoop in contact te komen met andere Esperantisten via de radio, want ik ben radio-amateur. Mijn roepnummer is F5NQW.
- "Wat bedoel je?" vroeg Dima, maar liet een boer, want als hij stil zou blijven, zou deze zin te eenvoudig zijn.
- "O, het is veel meer," glimlachte Dima. "Maar eigenlijk is dit een collect call. Dus jij bent de noob, want jij betaalt."
- Want helaas voor mannen, is slaaptekort een symbool van mannelijkheid geworden.
- Laten we ons wel bewust zijn van het belang van deze dag, want vandaag kwamen binnen de gastvrije muren van Boulogne-sur-Mer geen Fransen samen met Engelsen, geen Russen met Polen, maar mensen met mensen.