Betekenis van:
was
was (de/het ~)
Zelfstandig naamwoord
- vettige stof
"als was in iemands handen zijn"
"in de was zetten"
Hyperoniemen
Hyponiemen
was
Zelfstandig naamwoord
- het wassen, het schoonmaken met een vloeistof
"De was en de strijk zijn een steeds weerkerende klus."
was
Zelfstandig naamwoord
- het wasgoed:
"Ik moet de was nog te drogen hangen."
was
Zelfstandig naamwoord
- (aan)groei, stijging (vooral van water)
"De was van een rivier is moeilijk te stuiten."
was (de ~)
Zelfstandig naamwoord
- was; te wassen goed
"de vuile/schone was"
"de bonte/witte was"
Synoniemen
Hyperoniemen
was
Zelfstandig naamwoord
- weke laagsmeltende en waterafstotende stof zoals deze door bijen afgescheiden wordt om hun raten mee te bouwen
was
Werkwoord
- vormt de gebiedende wijs van de voltooid verleden tijd van ergatieve werkwoorden
"Was toch naar huis gegaan!"
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Ze was mooi toen ze jong was.
- Hoewel hij arm was, was hij gelukkig.
- Haar toespraak was uitmuntend.
- Dit boek was gemakkelijk.
- De kamer was warm.
- Het was heet gisteren.
- Oh, ik was ziek.
- Ik was lerares.
- Alle melk was gemorst.
- Waar was de politie?
- Hij was zojuist gearriveerd.
- Was je handen.
- De pijn was ondraaglijk.
- Ik was erg moe.
- Gisteren was het bewolkt.