Betekenis van:
water
water
Zelfstandig naamwoord
- een geurloze, kleurloze en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen bestaan uit één atoom zuurstof en twee atomen waterstof (H2O)
"Een mens kan geen dag overleven zonder water."
water
Zelfstandig naamwoord
- regenwater; veel voorkomende neerslag
"Er viel zodanig veel water op korte tijd dat de riolen het niet meer aankonden."
water
Zelfstandig naamwoord
- (''enkel in het meervoud'') stuk zee dat aan (g)een bepaald land toebehoort
"We bevinden ons nu in internationale wateren."
water (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- kleur- en smaakloze vloeistof waarvan de moleculen uit 2 atomen waterstof en 1 atoom zuurstof bestaan
"water, etter en bloed zweten"
"laag water"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
water
Zelfstandig naamwoord
- H2O als element
Hyperoniemen
Hyponiemen
water
Zelfstandig naamwoord
- natuurlijke bedding waarin zich water bevindt
water
Zelfstandig naamwoord
- vloeistof in het lichaam
water
Zelfstandig naamwoord
- doorzichtigheid of helderheid van een diamant
water
Zelfstandig naamwoord
- golvende weerschijn van geweven stoffen
water
Zelfstandig naamwoord
- obligatie zonder onderpand; leeg aandeel
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Het water is goed.
- Ik drink geen water.
- Ik wil water.
- Water is doorzichtig.
- Het water werd gezuiverd.
- Katoen neemt water op.
- Katoen neemt water op.
- Zout water heeft meer drijfvermogen dan zoet water.
- Water is belangrijk voor mensen.
- De emmer was vol water.
- Suiker lost op in water.
- Er is geen drinkbaar water.
- Het water is niet drinkbaar.
- Een spons neemt water op.
- Water is onmisbaar voor ons.