Betekenis van:
weg
weg (de ~ | meervoud wegen)
Zelfstandig naamwoord
- middel, manier
"in de weg zitten"
"iemand geen strobreed in de weg leggen"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
weg (de ~ | meervoud wegen)
Zelfstandig naamwoord
- methode
"slinkse wegen"
"langs [vreedzame/onsympathieke] weg"
Hyperoniemen
Hyponiemen
weg
Zelfstandig naamwoord
- een smalle strook grond voor het verkeer
"Je mag enkel op de weg rijden, niet op het fietspad!"
weg
Zelfstandig naamwoord
- een middel om iets te bereiken
"Waar een wil is, is een weg."
weg
Zelfstandig naamwoord
- een route
"Ik zoek de kortste weg naar Amsterdam."
weg
Bijwoord
- verwijderd van de huige plaats
"Hij liep van huis weg."
weg
Bijwoord
- onvindbaar.
"Het kan toch niet zomaar weg zijn?"
weg
Bijwoord
- een voortgang uitdrukkend
"Het ging fout, want hij deed het allemaal in het wilde weg."
Voorbeeldzinnen
- Ben je al weg?
- Het is weg.
- De weg is lang.
- De bestanden zijn weg.
- Hij is al weg.
- Ik ben hier weg.
- Scheer je weg!
- Hij is al weg.
- Hij keek weg.
- De jongen liep weg.
- Regen, regen, ga weg!
- Hij ging zomaar weg.
- De hond ging weg.
- We moeten hier weg.
- De weg is lang.