Betekenis van:
weggaan
weggaan
Werkwoord
- zich ergens vandaan begeven
"We moeten nu echt weggaan, anders komen we niet meer op tijd."
weggaan
Werkwoord
- uitgaan, feesten
"Wilde jij vanavond nog weggaan?"
weggaan
Werkwoord
- uit een relatie stappen
"De vriendin van de buurman is gisteren bij hem weggegaan."
weggaan
Werkwoord
- heengaan, zich van een bepaalde plaats verwijderen
"voor het weggaan afscheid nemen"
Synoniemen
- afnokken
- aftaaien
- moven
- nokken
- opdonderen
- opduvelen
- opflikkeren
- ophoepelen
- opkramen
- opkrassen
- oplazeren
- opmieteren
- oprotten
- oprukken
- opsodemieteren
- vertrekken
- wegwezen
- gaan
- heengaan
- opstappen
- opbreken
Hyperoniemen
Hyponiemen
weggaan
Werkwoord
- door vertrek of verwijdering onzichtbaar worden
"weggaan bij [een firma]"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Voorbeeldzinnen
- Laten we weggaan.
- Ik wil weggaan.
- Laten we weggaan.
- Waarom wil je vandaag weggaan?
- U kunt maar beter weggaan.
- Ik zag Andrea van huis weggaan.
- Je kan beter niet weggaan, nadat het donker geworden is.
- Ik kan niet weggaan, en dat wil ik ook niet.
- Ge moogt weggaan, op voorwaarde dat ge tegen vijf uur terug zijt.