Betekenis van:
wel
wel
Zelfstandig naamwoord
- een plaats waar water uit de grond tevoorschijn komt
"Er zit een wel onder onze kelder en dat water moet afgepompt."
wel
Bijwoord
- een ontkenning ontkennend
"Ik denk dat hij het wèl gedaan heeft."
wel
Bijwoord
- een ontkenning bevestigend (met nauwelijks)
"Ik heb veel haar op mijn benen en armen, wel nauwelijks zichtbaar omdat ik heel licht ben."
wel
Bijwoord
- een toegeving makend
"Hij is wel aanwezig, maar hij let niet op."
wel
Bijwoord
- benadrukkend, verbazing uitdrukkend
"Hij heeft wel zes pannenkoeken naar binnen zitten werken."
wel
Bijwoord
- bevestiging zoekend
"Heb je het licht wel uitgedaan?"
wel
Tussenwerpsel
- uitdrukking van verbazing
"Wel, wel, wie hebben we daar!"
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Wel wel! Hoe hebt ge dat gedaan?
- Dank je wel!
- Is dat wel goed?
- Wel nu nog mooier!
- Ik mag hem wel.
- Dank je wel!
- Ik denk van wel.
- Dank u wel, dokter.
- Ik wist het wel.
- Ik moet wel getikt zijn.
- Ik moet wel dingen zien.
- Hij lijkt wel een skelet.
- Hij is jong, maar wel heel intelligent.
- Ik zal wel een fout gemaakt hebben.
- Ik breng u wel naar het vliegveld.