Betekenis van:
wiel
wiel
Zelfstandig naamwoord
- ronddraaiende schijf voor voortbeweging met minimale weerstand
wiel
Zelfstandig naamwoord
- een poel net achter de dijk, ontstaan door verspoeling tijdens een dijkdoorbraak
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Jij bent het derde wiel aan de wagen.
- Vóór 1595 betaalden de pottenbakkers voor gewonnen klei 1 florijn per wiel.
- Ze zijn eindelijk begonnen die weg opnieuw te asfalteren. Het werd ook tijd, zeg! Je kon er alleen nog zigzaggend fietsen als je geen slag in je wiel wilde krijgen van de gaten in het wegdek.
- Wiel
- Statisch Wiel
- Fabrikant van het wiel:
- Kenmerken van het wiel
- Typeaanduiding van het wiel:
- (grenswaarden voor wiel/spoorstaafadhesie)
- Samenwerking wiel/spoorstaaf
- Onvoldoende speling t.o.v. het wiel.
- Contact tussen wiel en rail
- Vermoeidheidssterkte van wiel- en draaistellen.
- de bevestigingsgaten van het wiel;
- dwarskrachten op wiel/spoorstaaf -Y-