Betekenis van:
wijk

wijk (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • het vluchten
"de wijk nemen"
"de wijk naar [iets/iemand] (nemen)"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

wijk
Zelfstandig naamwoord
  • afdeling in andere toepassing

Hyperoniemen

wijk
Zelfstandig naamwoord
  • een bewoond deel van een stad of een gemeente
wijk
Zelfstandig naamwoord
  • een watergang

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Hij woont in deze wijk.
  2. Ik wijk voor niets
  3. Ik wijk voor niemand
  4. ; d) Villa in de Harasiyah-wijk, Bagdad, Irak
  5. Het project betrof een stadsverwarmingsnet in de wijk-Torrino Mezzocamino, in de buurt van Rome.
  6. Doel van de stadsverwarming is de individuele verwarming van de woningen in een hele wijk te vervangen.
  7. de hoogte van de leefruimten dient zodanig te zijn dat het dier de wijk kan nemen in verticale richting en dat het plaats kan nemen op een verhoogd zitje of plankje zonder dat zijn staart de vloer raakt;
  8. Het net zal worden gevoed door energie die wordt opgewekt in een aangepaste warmtekrachtinstallatie waarvan het vermogen werd uitgebreid; door dit net zal een nieuwe wijk van verwarming worden voorzien.