Betekenis van:
wijn
wijn (de ~ | meervoud wijnen)
Zelfstandig naamwoord
- alcoholische drank, uit gegist druivesap bereid
"een glas/glaasje wijn"
"een fles wijn"
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
wijn
Zelfstandig naamwoord
- alcoholhoudende drank die verkregen wordt door de gisting van druiven
Voorbeeldzinnen
- Italianen drinken altijd wijn.
- Europeanen drinken graag wijn.
- Ze stalen mijn fles wijn!
- Ik drink niet veel wijn.
- Een glas witte wijn, alsjeblieft.
- Geef me een fles wijn.
- Deze wijn is erg lekker.
- Goede wijn behoeft geen krans.
- Ze hebben twee flessen wijn gedronken.
- Hij vulde het glas met wijn.
- Laten we wijn of bier drinken.
- Wil je graag witte of rode wijn?
- Er is bijna geen wijn meer.
- Ze vulde het glas met wijn.
- Hij dronk een glas rode wijn.