Betekenis van:
wijs

wijs (de ~ | meervoud wijzen)
Zelfstandig naamwoord
  • vorm van een werkwoord waarmee aangeduid wordt hoe de zinsinhoud naar de voorstelling van de spreker zich verhoudt met de werkelijkheid
"de aanvoegende wijs"
"de onbepaalde wijs"

Synoniemen

Hyperoniemen

Hyponiemen

wijs (de ~ | meervoud wijzen)
Zelfstandig naamwoord
  • melodie
"een wijsje fluiten"
"iemand van de wijs brengen"

Hyperoniemen

Hyponiemen

wijs
Zelfstandig naamwoord
  • een melodie
wijs
Bijvoeglijk naamwoord
  • verstandig; verstandig; intelligent
"door schade en schande wordt men wijs"
"door ervaring wijs worden"

Synoniemen

wijs
Bijvoeglijk naamwoord
  • van groot inzicht getuigend

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Niet alle mannen zijn wijs.
  2. Wijs me de weg, wil je?
  3. De oude man zag er wijs uit.
  4. Durf wijs te zijn
  5. Tot aan de baard zo wijs, ogenschijnlijk wijs
  6. Het is waar dat ze jong is, maar ze is wijs.
  7. Zelfs de goden kunnen niet tegelijk verliefd en wijs zijn
  8. Een dwaas wordt door schade en schande wijs
  9. Een wijs man plast niet tegen de wind in
  10. Maximaal 4 (Wijs-methode)
  11. Wijs in voorkomend geval specifiek op:
  12. Gezien de opmerkingen van de Poolse autoriteiten die zijn weergegeven in de punten 77 en 78, wijs de Commissie erop dat punt 68, onder b), van de RAG verwijst naar „de door het project gecreëerde productiecapaciteit”, wat het onmogelijk maakt om samen met de door het project gecreëerde capaciteit ook de productiecapaciteit van andere vestigingen of bedrijven binnen de EER die eigendom zijn van de ontvanger te bekijken.