Betekenis van:
wild
wild
Bijvoeglijk naamwoord
- dol; stapel; dol op; dol; verzot; gek (op); zeer gesteld op; zeer vol zijn van; met een zeer sterke geslachtsdrift
"ergens wild op zijn"
Synoniemen
wild
Bijvoeglijk naamwoord
- niet tam
wild
Bijvoeglijk naamwoord
- onbeschaafd, bruusk
wild (het ~)
Zelfstandig naamwoord
- de in het wild levende dieren waarop men jaagt
"overstekend wild"
"klein wild"
Hyperoniemen
wild
Zelfstandig naamwoord
- dieren die niet onder menselijke beheersing zijn opgegroeid
wild
Zelfstandig naamwoord
- vlees van een wild dier
Voorbeeldzinnen
- Niet alle dieren zijn wild.
- Jack, doe niet zo wild.
- Muziek heeft de charme om een wild beest te kalmeren.
- Wild
- Vrij wild:
- Vrij wild
- Heruitzetting wild
- Gekweekt wild
- Wild/Ranches
- Gekweekt wild en vrij wild:
- Wild- en begrazingsschade
- HOOFDSTUK VII: GEKWEEKT WILD
- Vijfhoekig stempel (vrij wild)
- Wild- en begrazingsschade
- Categorie — Wild- en begrazingsschade