Betekenis van:
wind

wind (de ~ | meervoud winden)
Zelfstandig naamwoord
  • voelbare horizontale luchtstroming in de dampkring
"het stinkt een uur in de wind"
"een advies/raad in de wind slaan"

Hyperoniemen

Hyponiemen

wind (de ~ | meervoud winden)
Zelfstandig naamwoord
  • ontlasting; wind; scheet; ontsnappende darmgassen; ontsnappende darmgassen
"een wind laten"

Synoniemen

Hyperoniemen

wind
Zelfstandig naamwoord
  • de stroming van lucht veroorzaakt door luchtdrukverschillen
wind
Zelfstandig naamwoord
  • gasvormige ontlasting uit de darmen
wind
Zelfstandig naamwoord
  • de stroming van lucht veroorzaakt door luchtdrukverschillen
wind
Zelfstandig naamwoord
  • gasvormige ontlasting uit de darmen

Werkwoord


Voorbeeldzinnen

  1. Er staat geen wind vandaag.
  2. Er stond een straffe wind.
  3. De wind kuste de bomen teder.
  4. Er was helemaal geen wind gisteren.
  5. Wie wind zaait, zal storm oogsten.
  6. De wind komt uit het noorden.
  7. Bamboe buigt zich in de wind.
  8. Zoals de wind waait, waait zijn jasje.
  9. Wie wind zaait, zal storm oogsten.
  10. Vandaag is er helemaal geen wind.
  11. Hij kon altijd zeggen in welke richting de wind blies.
  12. Jullie kennen de uitdrukking, dat we oogsten wat we zaaien. Ik heb de wind gezaaid en hier is mijn storm.
  13. Een wijs man plast niet tegen de wind in
  14. Als de wind gunstig is, behoud koers" ("Go with the flow
  15. Als je niet weet naar welke haven je vaart, is geen enkele wind gunstig