Betekenis van:
wind
wind (de ~ | meervoud winden)
Zelfstandig naamwoord
- voelbare horizontale luchtstroming in de dampkring
"het stinkt een uur in de wind"
"een advies/raad in de wind slaan"
Hyperoniemen
Hyponiemen
wind
Zelfstandig naamwoord
- de stroming van lucht veroorzaakt door luchtdrukverschillen
wind
Zelfstandig naamwoord
- gasvormige ontlasting uit de darmen
wind
Zelfstandig naamwoord
- de stroming van lucht veroorzaakt door luchtdrukverschillen
wind
Zelfstandig naamwoord
- gasvormige ontlasting uit de darmen
Werkwoord
Voorbeeldzinnen
- Er staat geen wind vandaag.
- Er stond een straffe wind.
- De wind kuste de bomen teder.
- Er was helemaal geen wind gisteren.
- Wie wind zaait, zal storm oogsten.
- De wind komt uit het noorden.
- Bamboe buigt zich in de wind.
- Zoals de wind waait, waait zijn jasje.
- Wie wind zaait, zal storm oogsten.
- Vandaag is er helemaal geen wind.
- Hij kon altijd zeggen in welke richting de wind blies.
- Jullie kennen de uitdrukking, dat we oogsten wat we zaaien. Ik heb de wind gezaaid en hier is mijn storm.
- Een wijs man plast niet tegen de wind in
- Als de wind gunstig is, behoud koers" ("Go with the flow
- Als je niet weet naar welke haven je vaart, is geen enkele wind gunstig