Betekenis van:
winkelcentrum

winkelcentrum
Zelfstandig naamwoord
  • gebied of overdekte galerij waar meerdere winkels en horecazaken zijn gevestigd
"We gingen een middagje winkelen in het plaatselijk winkelcentrum."

Voorbeeldzinnen

  1. Waar is het winkelcentrum?
  2. Het winkelcentrum wordt gesloopt.
  3. Ze ging met haar vrienden naar het winkelcentrum.
  4. Bouwen van winkelcentrum