Betekenis van:
wintertijd

wintertijd (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • gewone tijdrekening in de winter
"de wintertijd gaat in"

Hyperoniemen

wintertijd
Zelfstandig naamwoord
  • de tijd zoals die geldt in de winter
"In Nederland is de wintertijd geldig van eind oktober tot en met eind maart."