Betekenis van:
wiskunde

wiskunde (de ~)
Zelfstandig naamwoord
  • studie v.d. eigenschappen van getallen
"zuivere/toegepaste/hogere/moderne wiskunde"
"wis- en natuurkunde"

Hyperoniemen


Voorbeeldzinnen

  1. Ik vind wiskunde leuk.
  2. Wiskunde is mijn lievelingsvak.
  3. Hij is goed in wiskunde.
  4. John is goed in wiskunde.
  5. John is goed in wiskunde.
  6. Ik was altijd al goed in wiskunde.
  7. Hij is beter dan ik in wiskunde.
  8. Ik heb een natuurlijke aanleg voor wiskunde.
  9. In theorie ben ik net met wiskunde bezig.
  10. Ze hebben wiskunde gebruikt om de vorm van het universum vlak voor en na de oerknal te berekenen.
  11. In de wiskunde
  12. Natuurwetenschappen, wiskunde en informatica
  13. wiskunde en statistiek;
  14. Op de biologische wetenschappen toegepaste wiskunde
  15. Fysische wetenschappen, wiskunde en informatica (geen onderscheid mogelijk)